Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ5277

Datum uitspraak2009-07-31
Datum gepubliceerd2009-08-13
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Breda
Zaaknummers08/5483
Statusgepubliceerd


Indicatie

Ingevolge artikel 16, tweede lid, letter a, van de AWR kan navordering (mede) plaatsvinden in alle gevallen waarin te weinig belasting is geheven, doordat een voorlopige aanslag, een voorheffing, een voorlopige teruggaaf of een voorlopige verliesverrekening ten onrechte of tot een onjuist bedrag is verrekend. De mogelijkheid om op grond van voornoemde bepaling na te vorderen wordt alleen beperkt door de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Aan belanghebbende is een navorderingsaanslag opgelegd in verband met de onjuiste verwerking door de inspecteur van overigens correcte gegevens waardoor bij de aanslag een te hoog bedrag aan loonheffing is verrekend. Vóór het opleggen van de navorderingsaanslag heeft de inspecteur evenwel aan belanghebbende het medegedeeld: (…) “In mijn brief van 26 juni 2008 heb ik u medegedeeld, dat ik voornemens was om aan u een navorderingsaanslag op te leggen over het jaar 2005. U bent het hiermede –gezien uw schrijven van 1 juli 2008- niet eens. Ik deel uw standpunt en zal navordering van uw aanslag over het jaar 2005 achterwege laten.” (…) De rechtbank oordeelt dat de inspecteur daarmee een toezegging heeft gedaan die bij belanghebbende vertrouwen heeft gewekt. Op dat vertrouwen kan in redelijkheid geen beroep worden gedaan indien de uitlating, omdat zij naar de mening van de inspecteur op een vergissing berustte, onverwijld en onmiskenbaar duidelijk is herroepen. Naar het oordeel van de rechtbank is daarvan in het onderhavige geval geen sprake. Evenmin is sprake van strijd met een juiste wetstoepassing. De navorderingsaanslag wordt dan ook vernietigd.


Uitspraak

RECHTBANK BREDA Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer Procedurenummer: AWB 08/5483 Uitspraakdatum: 31 juli 2009 Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen [eiser], wonende te [adres], eiser, en de inspecteur van de Belastingdienst Oost-Brabant/kantoor ‘s-Hertogenbosch, verweerder. Eiser wordt hierna belanghebbende genoemd en verweerder inspecteur. De bestreden uitspraak op bezwaar. De uitspraak van de inspecteur van 20 oktober 2008 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem voor het jaar 2005 opgelegde navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (aanslagnummer [aanslagnummer]H57). Onderzoek ter zitting Partijen hebben de rechtbank toestemming gegeven het onderzoek ter zitting achterwege te laten. De rechtbank heeft daarop het onderzoek gesloten. 1.Beslissing De rechtbank: -verklaart het beroep gegrond; -vernietigt de bestreden uitspraak, alsmede de navorderingsaanslag; -veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 483, en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die dit bedrag aan belanghebbende moet vergoeden; -gelast dat de Staat het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 39 aan hem vergoedt. 2.Gronden 2.1.Ingevolge artikel 16, tweede lid, letter a, van de AWR kan navordering (mede) plaatsvinden in alle gevallen waarin te weinig belasting is geheven, doordat een voorlopige aanslag, een voorheffing, een voorlopige teruggaaf of een voorlopige verliesverrekening ten onrechte of tot een onjuist bedrag is verrekend. De aanwezigheid van een nieuw feit is hiertoe geen vereiste. De mogelijkheid om op grond van voornoemde bepaling na te vorderen wordt alleen beperkt door de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Voor toepassing van het zorgvuldigheidsbeginsel is evenwel geen plaats, nu de consequenties van de bij de aanslagregeling gemaakte fouten uitputtend zijn geregeld in artikel 16 van de AWR (vergelijk Hoge Raad 19 mei 1993, nr. 28 516, BNB 1993/230). 2.2.De onderhavige navorderingsaanslag is opgelegd in verband met de onjuiste verwerking door de inspecteur van overigens correcte gegevens waardoor bij de aanslag een te hoog bedrag aan loonheffing is verrekend. Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of de brief van de inspecteur van 25 juli 2008 in de weg staat aan het opleggen van deze navorderingsaanslag. 2.3.De brief van 25 juli 2008 is een reactie op de bij brief van 1 juli 2008 door belanghebbende geuite bezwaren tegen het voornemen van de inspecteur om een navorderingsaanslag op te leggen. In de brief schrijft de inspecteur, voor zover hier van belang: (…) “In mijn brief van 26 juni 2008 heb ik u medegedeeld, dat ik voornemens was om aan u een navorderingsaanslag op te leggen over het jaar 2005. U bent het hiermede –gezien uw schrijven van 1 juli 2008- niet eens. Ik deel uw standpunt en zal navordering van uw aanslag over het jaar 2005 achterwege laten.” (…) 2.4.Naar het oordeel van de rechtbank bevat de brief van 25 juli 2008 een toezegging van de inspecteur aan belanghebbende. Er is immers sprake van een expliciet door de inspecteur geuit standpunt inhoudende dat hij het standpunt van belanghebbende deelt en de navordering achterwege zal laten. Aan een als toezegging op te vatten uitlating mag de belastingplichtige in het algemeen het vertrouwen ontlenen dat de inspecteur zich daaraan zal houden. 2.5.1.Op vertrouwen dat is gewekt kan echter in redelijkheid geen beroep worden gedaan indien de uitlating, omdat zij naar de mening van de inspecteur op een vergissing berustte, onverwijld en onmiskenbaar duidelijk is herroepen. Dit kan uitzondering lijden indien en voor zover de belastingplichtige intussen op grond van het (kortstondige) gewekte vertrouwen iets heeft gedaan of nagelaten dat niet meer zonder nadeel kan worden hersteld. Of de herroeping van een als toezegging op te vatten uitlating onverwijld heeft plaatsgevonden is niet enkel afhankelijk van het tijdsverloop tussen de uitlating en de herroeping daarvan, maar ook van overige omstandigheden, zoals de stelligheid waarmee de toezegging is gedaan en de indruk die is gewekt omtrent de grondigheid van het aan die toezegging ten grondslag liggende onderzoek. 2.5.2.Gelet op de inhoud van de brief van 25 juli 2008 en de inhoud van de correspondentie die tussen partijen vóórdien heeft plaatsgevonden, vormt, naar het oordeel van de rechtbank, de brief van de inspecteur van 30 juli 2008 niet een onverwijlde herroeping van de door hem gedane toezegging in voormelde zin. Alvorens tot zijn stellige toezegging te komen, was de inspecteur immers op de hoogte van de relevante feiten en omstandigheden. Er is ook niet zozeer sprake van een onjuiste duiding van de feiten, maar meer van een onjuist inzicht in het recht. 2.6.Op een door een toezegging gewekt vertrouwen kan ook geen beroep worden gedaan indien de toezegging zo duidelijk in strijd is met een juiste wetstoepassing dat belanghebbende niet op nakoming ervan mocht rekenen. Naar het oordeel van de rechtbank is dit met betrekking tot de toezegging dat navordering achterwege zal worden gelaten niet het geval. Artikel 16 van de AWR bepaalt dat de inspecteur een navorderingsaanslag kan opleggen, hetgeen betekent dat hij ook kan besluiten dit niet te doen. Ten tijde van zijn toezegging was de inspecteur ook op de hoogte van de relevante feiten en omstandigheden en het standpunt van belanghebbende daaromtrent. 2.7.Gelet op al het vorenoverwogene is beslist als voormeld. 2.8.De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op de kosten van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand ad € 483 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 0,5 punt voor het indienen van een conclusie van repliek, met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1). Voor vergoeding van kosten van de bezwaarfase acht de rechtbank geen termen aanwezig, nu niet aannemelijk is gemaakt en evenmin is gebleken dat om vergoeding van deze kosten is verzocht voordat, zoals is vereist op grond van artikel 7:15, derde lid, van de Awb, uitspraak op bezwaar is gedaan. Aldus gedaan door mr. W. Brouwer, rechter, en door deze en drs. J.M.C. Hendriks, griffier, ondertekend. De griffier, De rechter, Uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2009. Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 10 augustus 2009 Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch. Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen: 1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd. 2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld; d. de gronden van het hoger beroep.